Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4016

Datum uitspraak2009-07-24
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-000548-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt ter zake van het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000548-08 Parketnummer eerste aanleg: 07-910095-06 Arrest van 24 juli 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 februari 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1950] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. H.M.A.W. Erven, advocaat te Almere. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair te vervangen door 60 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair te vervangen door 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat: 1. zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2004 tot en met 31 januari 2005 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van Dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] (zogenaamd rechtmatigheidsformulier c.q. inkomstenformulier), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van inkomen(s) - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader (telkens) valselijk op dat/die formulier(en) vermeld (middels het aankruisen van een hokje NEE) dat verdachte en/of verdachtes mededader (partner) niet werkte(n) en/of haar/zijn/hun inkomen wijzigde en/of haar/zijn/hun belastingsituatie wijzigde in de betreffende maand en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2004 tot en met 31 januari 2005 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten op grond van artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten verdachtes recht op een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte gedurende de aangegeven periode (telkens) niet de juiste opgaaf gedaan omtrent haar werkzaamheden en/of inkomsten aan de Dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente]; 2. zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2005 tot en met 21 mei 2007 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van de Dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] (zogenaamd [naam], waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van inkomen(s) - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) valselijk op dat/die formulier(en) vermeld (middels het aankruisen van een hokje NEE) dat verdachte en/of verdachtes mededader (partner) niet werkte(n) en/of haar/zijn/hun inkomen wijzigde en/of haar/zijn/hun belastingsituatie wijzigde in de betreffende maand en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2005 tot en met 21 mei 2007 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten op grond van artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten verdachtes recht op een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte gedurende de aangegeven periode (telkens) niet de juiste opgaaf gedaan omtrent haar werkzaamheden en/of inkomsten aan de Dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente]. Vrijspraak Aan verdachte is onder 2 primair en subsidiair, zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 18 april 2005 tot en met 21 mei 2007, samen met haar partner, meermalen heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door op formulieren van de Dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] in het kader van hun gezamenlijke bijstandsuitkering, niet aan te geven dat zij werkten, dat hun inkomen wijzigde en/of dat hun belastingsituatie wijzigde in de betreffende maand. Verdachte stelt zich op het standpunt dat zij en haar medeverdachte in de periode vanaf 18 april 2005 aan hun inlichtingenplicht hebben voldaan. Ze hebben vanaf dat moment elke maand ingevuld hoeveel er netto per maand door haar verdiend werd op de markt. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en haar medeverdachte op de rechtmatigheidsformulieren c.q. de inkomstenformulieren vanaf 1 mei 2005 steeds hebben aangekruist dat verdachte werkte of geen kruisje hebben gezet in de maanden dat zij inkomsten behaalde met het werken op de markt. Op het formulier betreffende de periode van 18 april tot en met 30 april 2005 hebben verdachte en haar medeverdachte aangekruist dat verdachte die maand niet werkte terwijl zij wel inkomsten over die maand hebben opgegeven. Voorts hebben verdachte en haar medeverdachte de ene keer wel aangegeven dat het inkomen en de belastingsituatie van verdachte wijzigde en de andere keer geen kruisje gezet achter deze vragen. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid waaruit de wijziging van het inkomen van verdachte en/of de wijziging van de belastingsituatie heeft bestaan. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte en haar medeverdachte de opzet hadden om de werkzaamheden van verdachte en inkomsten daaruit te verzwijgen voor de sociale dienst, zij hebben immers steeds inkomsten van verdachte op de formulieren ingevuld zoals ook met de dienst Sociale Zaken was afgesproken. Gelet op het vorenstaande acht het hof hetgeen onder 2 primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd niet bewezen, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat: 1. primair: zij op tijdstippen in de periode van 12 maart 2004 tot en met 31 januari 2005 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten telkens een formulier van de Dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] (zogenaamd rechtmatigheidsformulier c.q. inkomstenformulier), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van inkomen(s) - telkens valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers hebben verdachte en/of verdachtes mededader telkens valselijk op die formulieren vermeld (middels het aankruisen van een hokje NEE) dat verdachte en/of verdachtes mededader (partner) niet werkte(n) en (telkens) dat formulier ondertekend, telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: onder 1, primair: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte en haar echtgenoot hebben in de periode van 12 maart 2004 tot en met 31 januari 2005 meermalen onjuiste of onvolledige informatie verstrekt aan de dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente]. Zij hebben in deze periode nagelaten de werkzaamheden die verdachte en haar echtgenoot verrichtte op de markt op te geven op de daartoe bestemde rechtmatigheidsformulieren van de sociale dienst. Verdachte en haar echtgenoot waren daartoe verplicht daar zij gezamenlijk een aanvullende uitkering genoten krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB). Door aldus relevante gegevens aan de gemeente te onthouden, hebben verdachte en haar echtgenoot de gemeente de mogelijkheid ontnomen om volledig inzicht te krijgen in feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van (de hoogte van) hun aanspraak op een uitkering. Uit het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 april 2009 blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Gelet op het feit dat het hof tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal zal het hof volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c (oud), 22d, 47, 57, 225 en 225 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij; verklaart het verdachte onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast; beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag. Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. W.F. van Zant, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier, zijnde mr. Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.